donderdag 31 mei 2012

Geheel.

Al is de wereld heel
dan is er niet meer veel.
Toch is er meer dan een
want water is geen steen.

Maar er is een ervaring
die als een servetring
diversiteit omvat
als kiezels op een pad.

Of een enkel stromen
waarin obstakels komen
en een tijd lang staan
totdat ze weer vergaan.

Mist en wolken blijven stomen,
boten drijven af en aan.
Door de bank genomen
is't een greep uit geen bestaan.



Eclips.

Er wordt een bord met soep gegeten.
Dat ik dit doe ben ik vergeten.
Er is nu niemand om te weten
noch een maat om mee te meten.

De soep reist door mijn darmen
en voedert borst en armen
die met een groot erbarmen
mijn hart en ziel verwarmen.

Dit ik dat ik vergat
is dat wat ook zichzelf nog at.

Intussen draait de wereld door
en't volk staat als een pelgrimskoor
op bus en tram te wachten
en herstelt zijn krachten.

woensdag 30 mei 2012

Soeverein.

Er is hier een ervaring.
Is dat nu eigenlijk een ding?
Of eerder iets dat al verging
voordat ik erover zing?

't Is beter het te laten.
Wat het ook mag zijn,
een minnen of een haten,
het is gedeelde pijn.

Ervaring is een schrijn
volmaakt zonder hyaten.
Er is hierin geen schijn
van afstanden en maten.

Volkomen soeverein
kan't schapen zijn die blaten.

Tol.

De wereld is te wijd voor woorden
en valt niet te berijmen.
Toch span ik overal mijn koorden
en probeer een ei te lijmen.

Te wijds is anders het verschiet
en niemand daar die dan iets ziet
dus zing ik liever maar een lied
dat zich in hart en oren giet
om angsten te bezweren
en wat ik heb bedacht te eren.

Gebonden ben ik nu aan ik,
aan hij, aan jij, aan Gij, aan wij.
Het is een kunstje dat ik flik
maar ik ben daardoor niet meer vrij.

Dat is de tol die ik betaal
want taal is sterk als staal.

Onwrikbaar.

Ruimte is onwrikbaar
en kan zich niet bewegen.
De maan staat in de hemel klaar
en is om niet verkregen.
Rook kringelt van een sigaar
en kan daar heel goed tegen.
De grote mooie ooievaar
is naar Egypte opgestegen.

Zo waren er ook zorgen rond
in mijn bewustzijn ongegrond.
Zij drijven buitengaats,
al hebben zij ook praats.

Zij vlechten zich in beken
en zijn met niets vergeleken.

dinsdag 29 mei 2012

Gelijktijdigheid.

Ik hoef alleen een lijn te trekken
en er zijn ruimtes links en rechts.
Mocht een ervan willen vertrekken
is de ander denken slechts,
nog hangend in't geheugen,
maar kan voor niets meer deugen.

Zo roept de een de ander op
zoals koffie in een kop:
is die voor de helft vol
dan is de and're helft hol.

Er staat niets op zichzelf:
als ik naar een grondstof delf
ontstaat er zonder erg
naast het gat een berg.




maandag 28 mei 2012

Nis.

De wereld is difform
en valt niet te doorgronden.
Haar wijdsheid is enorm
en is niet af te ronden.

Haar kleuren zijn ontelbaar.
Zout- en peperkleurig haar
spoedt zich in het openbaar
naar de afgrond kant en klaar.

Werk'lijkheid en droom
worden geklopt als room
en zijn niet meer te scheiden
als heide van de weiden.

Maar in een vergeten nis
schijnt de maan op een narcis.




zondag 27 mei 2012

Indruk.

In de bossen springt een ree
en danst tussen de bomen.
Zijn vlekken springen met hem mee,
zij dansen ongekomen.

Dan valt er zonlicht op de aarde
gevlekt tussen de schaduwbladen.
Wat zich de schemering bespaarde
ligt als goud op tak en paden.

De vlekken van de zon en ree
mengen zich tezamen.
Ik weet niet meer wie van de twee
nu warrelt voor de ramen
van mijn woonplaats overzee
waar indrukken noch beelden kwamen.



Jacht.

Omdat u mij altijd ontkomt
jaag ik tastend in het rond,
onbeholpen en gekromd,
tot mijn jammerklacht verstomt.

Misschien heb ik mij wel vergist
omdat ik niet beter wist
als dat u ging van a naar b
en die gerekend heb als twee.

Zo bleef ik altijd jagen
met hinderlijke vragen,
als ik al niet meteen ging klagen,

in plaats van naar u toe te gaan
zonder kleed of wapens aan
om zonder meer voor u te staan.



Rivier.

Zonder pauze stroomt u door
uw uitgeholde bedding.
Gevangen in uw vloeiend spoor
vindt hier de vis zijn redding.

Uw vloed voert hout en afval mee
naar de wijdverspreide zee.
Reuzenslang en scarabee
volgen niets dan u gedwee.

Van uw oppervlak stijgt stoom,
ongebreideld, zonder toom.
U bent van het woud de zoom,
in bergen snel, door laagland loom.

Omdat u altijd stroomt
is misleid wie van u droomt.



zaterdag 26 mei 2012

Vleermuis.

Huiverend en suizend,
fladderend in't perk,
in ruïnes huizend,
schreeuwend in het zwerk,
waart vannacht de vleermuis rond,
onverwacht en sterk.
Hij doet van verschrikking kond,
schuwt geen staat of kerk.
Fel, vermetel en gezond
doet hij zijn duister werk.

Wie zijn wieg in wikkels vond
draagt zijn ijsgrijs merk
maar waar het licht zijn vorm verslond
zoekt tevergeefs de klerk.



Momentopname.

Hoe vaak word ik niet meegezogen
door wat zich aandient in mijn geest.
Het ligt niet in mijn vermogen
om te beteugelen dit beest
want mijn streven en mijn pogen
maken deel uit van het feest.

Het is maar beter om te weten
dat het slechts illusies zijn
die, in de ruimte niet te meten,
in de tijd een tijdje zijn
om dan heen te gaan als winden
en niet langer zijn te vinden.

Dit alleen verandert niet:
al het andere vervliet.

Jeugd.

Ik zie steeds wat ik zie:
de rest is theorie.
Dit geldt voor elke achterkant:
het is iets uit de tweede hand.

Zo is het leven simpel
en rimpelt als een wimpel
in de wind. Vloeiend en gezwind
is het verfrissend als een kind.

In het blijde heden,
zonder toekomst en verleden,
kan het zo tevoorschijn treden.

Alle leed is hier geleden
want het is er nooit geweest
in deze eeuwig jonge geest.

Vlinder.

Onverwacht nog kom ik vrij
als een bloesemtak in mei
die de vorst heeft overleefd
en nu in het briesje beeft.

Ik heb dit nergens aan verdiend.
Mijn verleden overziend
zie ik grond noch reden.
Dit maakt dit bloeien onomstreden.

Het is mij zomaar toegevallen
als de blauwe hoed voor allen
nadat de hemel is gevallen
op kubussen en ballen.

Als een tel tussen getallen
vlieg ik als vlinder door de hallen.

Muren.

Het is normaal en te begrijpen
dat ik mij wil onttrekken
aan onheil dat kan rijpen
op verborgen plekken.

Ik dek mij tegen schade in
en berg mij voor gevaren.
Ik bouw een huis voor mijn gezin
waarin ik vrede kan bewaren.

Zo kan ik onbekommerd staren
naar wat ik liefheb en bemin.

Het is alleen zo dat de muren
van dit goedgebouwde huis
dezelfde zijn als die van buren,
schuif'lend in hun eigen kluis.

Schicht. *)

Ik word van geluk beroofd
want ik zie iets over 't hoofd.
Het is dus mijn onwetendheid
die mij vele kolen stooft
en mij dompelt in de strijd
die mijn helderheid verdooft.

Wat ik nog steeds niet snap
is dat ik niets ben dan een hap
uit een weten zonder eind,
door mijn blindheid slechts omlijnd.

Een lepel uit de soep genomen
waarin dezelfde stromen stromen
die mijn hart doen kloppen
en zich als boodschappers ontpoppen
van een onverzonnen licht,
inslaand als een bliksemschicht.


*):  Ma non eran da ciò le proprie penne
      se non che la mia mente fu percossa
      da un fulgore

      Maar daartoe waren eigen vleugels niet bij machte
      zo 't niet ware geweest, dat mijn eigen geest
      getroffen werd door een bliksemstraal

Dante Alighieri "La Divina Commedia", Paradiso, Canto XXXIII, 139-141.

woensdag 23 mei 2012

Onding.

Al heb ik hier een beker,
gevuld met lucht of zand,
een ding weet ik zeker:
er is niets aan de hand
met zijn speciale ronding
want die blijft constant.

Al is er ook verwonding
die zelfs haalt de krant,
toch beklijft dit onding
zonder voor- of achterkant.

Het is de ruimte wijds,
niet te vinden enerzijds
en anderzijds de vorm van dingen
die hun eigen liedjes zingen.

dinsdag 22 mei 2012

Vreugde.

Ik heb geen al te beste dag
en denk dat Gerard mij niet mag.
Ik zie dat hij naar Victor lacht
terwijl ik op erkenning wacht.

Ik sla bedrukt mijn ogen neer,
moet wachten op genade.
Intussen doet het mij toch zeer,
ik voel mij als een made.

Dan is de tijd van afscheid daar
en ik loop naar hem toe.
Ik neig mij tot een kus en klaar
wordt zijn gezicht en hoe!

De zorgen zijn ver uit het zicht
en er is vreugde, warm en licht. 

Bofkont.

Soms ben ik plots vergeten
wat ik wilde zeggen
en onttrekt zich aan mijn weten
wat ik uit had willen leggen.

Ik ga in mijn geheugen dreggen
maar 't is als zompig veen.
Als in een labyrinth vol heggen
vlogen mijn ideeën heen.

Wat is het probleem?
Ik hoor een vogel fluiten
en zonder strijd of zweem
van weemoed sta ik buiten
die te gecompliceerde hof
en vind dat ik maar bof.

Voorbijgaand.

Resten van de pap
hangen langs de lepel slap
en op het bord ligt nog een rand,
stil en rustig als een strand,
wachtend op de zondvloed
van zeepsop en lolaborstel
die grondig en voorgoed
en zonder lang geworstel
een einde zullen maken
aan dit soort schone zaken.

Zo liggen ook de continenten
zwijgend om de oceaan
of op kaarten en op prenten
scherp en trots tot ze vergaan.



Dessert.

Op mijn bord liggen de restjes:
stukjes koek en een paar besjes
en in de tuin ligt er een plas
glanzend tussen struikgewas.

Ringen schuim tegen mijn glas
en als een open mond mijn tas.
Moccavla en ananas
maken vlekken op mijn jas.

Ik heb te veel gedronken
en ben nu licht beschonken.
Ik ga zowaar nog lonken
maar de vonken zijn verzonken.

Ik blijf te lang talmen
tusen kaarsen die zacht walmen.

maandag 21 mei 2012

Omringd.

Omringd door wezens en objecten,
door water, lucht en aarde,
de fantasie van architekten
en wat het zonlicht baarde
is ook mijn lichaam een geval
van een gat in het heelal,
in lichte wei of donk're stal
of tussen and'ren in een hal.

Soms lijkt het te verdampen
in de nevels van de slaap.
Gedoofd zijn dan de lampen
en opgelost het laatste schaap.

De ruimte toont zich aan de geest
maar andersom is het nog nooit geweest.

zondag 20 mei 2012

Suikerpot.

Herinneringen blijven komen
en door het geheugen stromen.
Soms zijn ze half doorzichtig
en schuifelen voorzichtig
door tunnels van gedachten
en transparante schachten
of tasten in het rond
in een ruimte zonder grond.

Soms komt er een naar voren,
haast grijpbaar als bevroren,
zoals een kleine suikerpot
met bloemen en twee oren,
die, ofschoon sinds lang kapot,
toch tot het huisraad blijft behoren.

zaterdag 19 mei 2012

De zeven hemelen: Arabot.

Wat zo hoog leek en verheven:
hier is dit alles vloer.
Zwarte dood en kostbaar leven
zijn hetzelfde voor de boer.
Alles is hem om het even:
wat hij loog en wat hij zwoer.
Hij hoeft hier niets meer na te streven
want hij ging voorbij zijn moer.
Er is geen nemen meer of geven,
hij hoeft niet slim te zijn of stoer.

Hier klinkt de kreet: "ik ben!"
Dat is tegelijkertijd de poort
naar dat wat ik niet ken:
het eerste en het laatste woord.




De zeven hemelen: Mokum.

Hier ligt de blauwdruk van de rampen
die daar beneden wachten.
De uitzichtloosheid en de krampen
in bloederige nachten.

Het parcours wordt uitgestippeld
waarover ik mijn weg moet vinden.
Als een muis die langs een mammoet trippelt
ben ik afhankelijk van winden.

Zij waaien niet alleen van buiten
maar steken ook van binnen op.
Vulkanen kunnen lava spuiten
en wat kon lukken wordt een strop.

Vol weemoed is het leven, dikwijls als een flop,
maar het blijft tevens leven, briesend in galop.


vrijdag 18 mei 2012

De zeven hemelen: Maon.

Hier is het spel
van oordeel en genade.
Van lijnen zonder vel
papier of weefsel zonder wade.

Lichten zonder zon en maan,
geluiden zonder oren.
Een wereld die niet kan bestaan
gaat daarom nooit verloren.

Het is de eerste aarzeling
die daardoor verdriet ontving
en macht om te vergeven.

Een plan en een herinnering
komen voort uit leven
dat boven beide is verheven.




De zeven hemelen: Zebul.

Hier is de broedplaats van de sterren,
de oorsprong van de zon en maan
en ogen die zich opensperren
doen bliksemstraal en licht ontstaan.

Hier is de Hoge Raad
en de verheven tempel
waarvanuit het oordeel gaat
en elk ontvangt zijn stempel.
Het is de gouden drempel
waarop de Zoon des Mensen staat.

Tien Wijzen aan Zijn voeten
nemen het volk de maat.
Zij belonen en beboeten,
zien dan weer op naar Zijn gelaat.


 

De zeven hemelen: Shehakim.

In een hemels huis van grenen
wentelen de molenstenen
die in staat zijn licht te malen
dat als manna neer kan dalen.

Het is een lieflijk wenen,
betekenis uit zonnestralen,
nectar voor degenen
die inzicht uit verwarring halen.

Hier zijn tweeëntwintig letters
die, bestendig door de spetters
van het opspattend leven,
stilstaan zonder beven
en aan heiligen en ketters
hun belang en duiding geven.

donderdag 17 mei 2012

De zeven hemelen: Rakyah.

Al ben ik dan ook opgestegen:
opnieuw heb ik een hoofd
met ogen om te zien de wegen
die werden beloofd.

Wijsheid op mijn rechterschouder
(op mijn linker rust begrip)
maakt mij tot rekeninghouder
die ik uit de boeken knip.

Wijsheid is formule leeg
die in alle talen zweeg
tot zij kwam tot klinken
toen zij in de stof ging zinken.

De stof is hier nog maar reflectie
en nadert daardoor de perfectie.

De zeven hemelen: Vilon.

Zolang ik op de aarde kuier
zweeft om mij een sluier
die soms opbolt en verdwijnt
als het eerste licht verschijnt
van het Koninkrijk der Hemelen
waaronder de sterren wemelen.

Hier ben ik nog wie ik was
maar de nacht is dag geworden.
Ik leef niet langer in een kas
en hoef mij niet meer te omgorden.

Alles is nog steeds hetzelfde
maar het licht is anders.
Wat zich om mijn gangen welfde
is vloer voor mij en mijn omstanders.



Bereisd.

Ik heb een hoop gereisd
maar het was niet nodig,
mij vol en rond gespijsd
en toch was't overbodig.

Ik zit als altijd op de grond
en kijk weer in het rond.
Ik deed dit al toen ik begon
en laaf ook nu mij aan de bron
van aarde, lucht en water,
zit in een zaal en praat er.
De zon gaat op en onder.
De aarde is mijn vlonder.

Het is gewoon en toch bizonder
dat door de wolken rolt de donder. 


*):   "Het voordeel van de plek waar ik ben is dat ik er niet meer heen hoef."
       - Samuel Beckett: "Molloy".

       "De kosmos is een bol waarvan het middelpunt overal is en de omtrek
       nergens."
       - Blaise Pascal.

dinsdag 15 mei 2012

Plein.

Bedwelmd door de overvloed
van kleuren en verhalen
weet ik niet altijd even goed
of ik iets zal brengen of zal halen.

Heb het idee dat ik iets moet
en dat ik sta voor volle zalen
of word gevolgd door een stoet
geduchte kannibalen
die, kleverig als suikergoed,
mij dwingen te betalen.

Waarom de vloed niet laten zijn,
inclusief de angst en pijn,
en worden als een plein
dat opglanst in zijn schijn?

Wat en dat.

Gefascineerd door wat ik denk
ken ik mijn pieken en mijn dalen.
Of naar links of rechts ik zwenk,
mij onderdompel in verhalen,
mijn medemensen prijs of krenk,
ik moet ervoor betalen.

De aandacht die ik hieraan schenk
zwijgt tegelijk in alle talen.
Zij zelf is onpartijdig
en loopt aan alles evenwijdig.

Al kabbelt het gebabbel voort,
zij opent plots de poort
waardoor ideeën, woord voor woord,
vliegen, stromen, ongestoord.


Bouw.

Te snel heb ik mij afgesloten
en wie mij zocht verstoten.
Ik ging mijn eigen gang
en leek voor niemand bang.

Verloor daarmee mijn openheid
en spaarde kool noch geit.
Een pelgrim die met deuren smijt
heeft snel een beetje spijt.

Die flits, al dooft hij nog zo gauw,
is er toch een van berouw.
Ik sta te rillen in de kou
omdat ik mis van wie ik hou.
En zo, al zit ik in het nauw,
heb ik een grond waarop ik bouw.

Hemel en aarde.

Waar ik ook sta, 't is altijd op de aarde
die strijd verdroeg en op zijn tijd bedaarde.
En evenzeer is het onder de hemel
die neerziet op het spel van stilstand en gewemel.

De aarde is betrouwbaar, dicht en vast,
draagt zonder morren elke last.
De hemel is doorzichtig, ijl en hoog
en laat niet zien dat er een vogel vloog.

Van beide ben ik op de hoogte,
zoals van nattigheid en droogte,
en verder valt niet aan te tonen
dat zij buiten mijn bewustzijn wonen.

(Weliswaar kan men foto's tonen
maar dat zijn netzogoed fantomen).

Hemels is het kennen van de aarde
en door de aarde krijgt de hemel waarde.



zondag 13 mei 2012

Mede oprijzend.

Ik zie van alles slechts een kant,
zo is nu eenmaal toch dit leven.
Als ik ophef hier mijn hand
is slechts de voorkant mij gegeven.
Wil ik zien de achterkant
kan ik hem draaien naar believen
in willekeurig elke stand
maar wat hij steeds blijft overbrieven
is altijd weer een halve hand.

Zou dit nu niet voor alles gelden?
Al stond de wereld dan in brand
en duizend bellen schelden,
er was tegelijk een and're kant,
die zich nooit kwam melden,
een onontdekt, onkenbaar land.

Nonstop.

De adem gaat nonstop
en begeleidt mijn harteklop.

Wat steek ik hiervan op?

Het heeft iets van een mop
dat er verhalen komen,
met eigen idiomen,
die vervolgens alweer gaan
als een cowboy naar de maan
of een verdwaalde indiaan
naar onbekend bestaan
terwijl bij tegenspoed of luister
ik omringd word door gefluister
komend uit barmhartig duister.
 
Waar ik ook ben: mijn adem ruist er.

zaterdag 12 mei 2012

Bij het eerste deel van Beethoven's Negende.

Ondanks hoop en zoveel beden
dendert de wereld naar beneden
en toch is dit ook weer geen ramp
want er is altijd nog een lamp
die zijn licht zal laten schijnen
op profeet en libertijnen,
op restauratie en verval,
van dit grandioos heelal.

Het is een wikken en een wegen
en men weet niet hoe het valt:
het kan voor ons zijn of tegen,
suikerspin of emerald,
maar het zal soelaas verlenen
als geworpen dobbelstenen.



Penelope. *)

Zij weeft en blijft maar weven
haar hele lange leven
de draden die nog zweven
om aan het kleed te geven
van dit grenzeloos bestaan
dat in zich opneemt zon en maan
en maakt het dan weer ongedaan
bij duisternis en slapen gaan.

Wat er ook maar verschijnt:
er komt een tijd dat het verdwijnt.
Soms denk ik echt: "dit staat er"
maar 't is als schrift in water.

Zij blijft zo altoos dralen
tot haar de held komt halen.


*):  Gade van Odysseus die zich, bij diens afwezigheid,
      huwelijkskandidaten van het lijf hield door hen te
      vragen om met hun aanzoek te wachten tot ze een
      lijkwade **) voor haar vader zou hebben geweven.
      Overdag weefde ze eraan, 's nachts haalde zij het
      weer uit.

**): Volgens kabbalistische opvattingen is het kenbare
      universum een gewaad. 
      

Schaakbord.

Op't speelveld van het leven
sta ik ineens schaakmat.
Er is geen weg hierneven,
geen route en geen pad.

Maar dan is er het gat.
Dat geeft zowaar bevrijding.
In het bord, zo hard en plat,
brengt het een and're tijding.

De stukken zo goed neergezet,
strategisch overwogen,
verliezen in dit gat hun wet,
hun kracht en hun vermogen.

Zij zweven in een ruimte rond
die eerder dan het bord bestond.


Heen en weer.

Ik wilde niet meer lijden
en heb mij daarom afgescheiden:
niets kan mij nog verblijden
en het maakt mij droef
dat ik ook niets meer hoef
noch iets heb om voor te strijden.

Aarde, hemel, nog zo pril,
staan nu als een standbeeld stil.
Er is niets meer wat ik wil.
Ik liet achter elke gril.

Dit was niet de bedoeling:
dit verlies van elke voeling.
In steriele onderkoeling
keert verlangen weer naar woeling.










Pech.

Pech, dat is een gekke weg:
ik had er geenszins op gerekend.
Hij doorkruist mijn overleg
en is daarom juist zo uitstekend.

Hij is tenminste echt.
Ik heb hem niet verzonnen.
Misleiding is hiermee weerlegd,
illusie overwonnen.

Geluk en welvaart zijn begeerlijk
maar kunnen ook bedrieglijk zijn.
Ik vergis mij zeer en deerlijk
als ik als eeuwig neem hun schijn.

Tegenslag is daarom heerlijk
ook al doet die pijn.

donderdag 10 mei 2012

Getallen.

Getallen zijn verheven
boven dood en leven
want zij zijn ongeboren
en gaan ook nooit verloren.

Zij kunnen op zichzelf staan
en hoeven niet op iets te slaan.
Refererend aan elkaar
zijn ze rond en klaar.

Zij staan mij helder voor de geest
constant van alles wel het meest.
En is de geest er ooit geweest
dan is er niemand die dit leest.

Zandkorrels en druppels water
zijn er genoeg maar komen later.

Niemand.

Hoe heerlijk is het te ontwaken
uit fobieën en uit dromen.
Piekeren en zorgen maken
zijn dan ter plekke weggenomen.

Ik zie dan helder wat er is:
wellicht nog steeds een hindernis
maar niemand meer om die te nemen
en daarmee is 't probleem verdwenen.

Want dit ik is ook een droom,
frequent, langdurig en gewoon.
Daarom kan het ook niet ontwaken:
het kan zichzelf niet staken.

Toch kan het altijd nog gebeuren,
maar niemand om het goed te keuren.


woensdag 9 mei 2012

Woorden.

Ik zie een wereld voor mij
zowel daarbuiten als hierbinnen
die zich aandient frank en vrij
met vanen en met vinnen.

Ik zie die echter nooit beginnen:
er was altijd al Ik en Gij.
Het staat mij vrij om te verzinnen
dat slechts illusie is de klei

of om mijn mening te versterken
dat de wereld echt bestaat
en daarop bouwen tal van kerken.

Hoe langer ik erover praat
hoe meer ik ga bemerken
dat dit over woorden gaat.

dinsdag 8 mei 2012

Bres.

Er is een grote bres geslagen
in de sequentie van mijn dagen
met rafelige randen
en rondtastende handen.

Het gat wordt niet geduld
en door niemand ingevuld.
Afwezigheid in mist gehuld
waar omheen verlangen krult.

Uit mijn dagen vlood je leven.
Waar je nog was zo even,
voordat je ging je zeilen reven,
is nu nacht waar lelies dreven.

Die leegte zonder leven
blijkt kracht en energie te geven.





Bij het afscheid van Inez.

Waar moet ik je nu zoeken?
Je stoel is stil en leeg.
Ik kan niets bij je boeken
omdat je plotsklaps zweeg.

Het ijzeren gordijn
van neerlands strenge wetten
tolereert geen schijn
maar maakte korte metten
met wat voor ons was fijn:
dat jij op de tent kon letten.

Het secretariaat ligt braak:
al wordt het ook mooi ingevuld,
't is niet met vlees en bloed.

Een nieuwe tijd is in de maak,
nu nog in nevelen gehuld,
maar misschien wel net zo goed.


Genomen.

Uit wat niet te peilen is
is er een hap genomen.
Zo is uit het geheimenis
het zelf opgekomen.

Dit hele voorval is een dromen
dat zichzelf uitwist.
Vormen zijn slechts zomen
van wat ik nog niet wist.

Die hap, zo ferm genomen,
is vluchtiger dan gnomen.

Alleen als ik er wat van maak
ben ik geslagen aan de haak
en wordt, wat eerst nog gat was,
een kerker of karkas.

maandag 7 mei 2012

Vertrouwen.

Een sabel kan zichzelf niet snijden.
Die waarheid valt niet te vermijden.
Zo kan een trein weliswaar rijden
door tunnels en door weiden
maar kan zichzelf niet bereiken
zelfs na geen reis door duizend rijken.

Zo is het altijd nog geweest
en kan ik er dus op vertrouwen
dat dit ook geldt voor mijn geest
die ik nimmer zal aanschouwen.

Dit is het dat mijn zorg geneest
en waarop ik kan bouwen.
Onkenbaar is de geest die leest
historiën die zich ontvouwen.

zondag 6 mei 2012

Aeolus. *)

Ik lig in mijn paleis
vol gangen zonder deuren
vanwaar ik alle winden wijs
om wolken, stoom en geuren
naar alle kanten te verspreiden.
Zij kiezen zelf geen zijden.

Op mijn adem kan men rijden
als op een vurig ros
of die laten glijden
door haren, wild en los.

Zephyr *) en Boreas **),
zij zuchten zoel en stormen
rond als jongens in de klas
en vinden nooit hun vormen.


  *)     God van de winden.
 **)     Zuidwestenwind.
***)    Noordenwind.

zaterdag 5 mei 2012

Roedra. *)

Alles lijkt geheel volmaakt,
ik heb het goed gedaan.
Ik heb aan het genot verzaakt,
mijn eenvoud kan volstaan.

Ik kan mijn winst nu boeken
en mijn welverdiende faam
dringt door in alle hoeken:
gezuiverd is de blaam.

Ik ben van alles zeker
en drink niet uit de beker
van tegenslag en wankelmoed:
ik heb mijn straf geboet.

Zo heb ik mij compleet gemaakt
en word door allen uitgebraakt.


*) Roedra: waterdicht ego.

Getallen verklaard vanuit pratityasamutpada. *)

Hoe komt men op getallen?
Laten we eens zien.
De een is eerste van hen allen.
Misschien komt later tien.

Kan men bestaan van een bewijzen?
Niet wanneer hij is alleen.
Er moet iets anders bij verrijzen,
anders weet ik van geen een.

De twee komt niet in aanmerking
want die is tweemaal een.
Een vindt hier nog geen beperking
maar die volgt nu meteen:

Het is de nul, en anders niet,
't is hierdoor dat de een men ziet.

De nul en een zijn samen twee
en dit zijn er al drie.
Neem drie in't eerste rijtje mee
en vier is wat ik zie.

Zo kan het doorgaan zonder einde
omdat door nietzijn is het zijnde.

Zijn en nietzijn zijn wel zijn
want ook het nietzijn is.
Werkelijkheid en schijn:
zij zijn er zonder hindernis.

*) Pratitysamutpada: Boeddhistische doctrine van wederzijdse afhankelijkheid
die stelt dat alles bestaat bij de gratie van iets anders.


Verlangen.

Of 't goeroe is of god of waarheid,
mijn eigenlijke zelf of iets voorbij de tijd:
ik blijf ernaar verlangen, al kan ik het nooit vinden.
Zodra ik denk dat ik het heb vervliegt het als de winden.

Ik zou kunnen besluiten dat het dus niet bestaat.
Wat blijft is het verlangen dat nergens dan op slaat.
Het ligt dus voor de hand om nu te concluderen:
het is't verlangen zelf dat het waard is te vereren.

Het kan zichzelf niet vatten, vandaar dat het verlangt.
Het zal zo altijd doorgaan als iets dat eeuwig hangt
boven zijn eigen grijpen en daarom nooit een vangst
kan zijn. Van al wat is duurt dit het langst.

Het is een bron van hoop en angst:
het moedigste en ook het bangst.

vrijdag 4 mei 2012

Analyse.

Ik schuw de analyse
want die roept iets op
dat zonder expertise
leidt tot veel getob.

Het is dus wel zo dat het werkt
maar zijn hulp blijft beperkt.
In feite wordt erdoor versterkt
wat anders bleef onopgemerkt.

Hoe dan wel te werk te gaan?
Zie de werk'lijkheid slechts aan:
het wisselen van zon en maan
en de magie van het bestaan.

Van lief en leed is er een weten
dat op geen wijze is te meten.

Slak.

Gevolgd door je spoor
kruip je zo langzaam door
dat je lijkt stil te staan,
net zoals de maan.

Dit komt door mijn ongeduld
dat om nieuwe feiten brult
en wat gebeurt in't duister hult.
Zo wordt geheel vervuld
wat eerder werd geschreven:
dat steden zullen beven.

Dit alles is niet nodig
en wordt weer overbodig
als ik je voort zie kruipen
terwijl de regens druipen.




Madonna van Alba.*)

U woont in een wijde kogel
waarin het altijd zomer is
op een zoele avond als de vogel
rondzweeft zonder nis.

U werpt uw blikken in de verte
maar die keren ook weer terug.
Als moeder van het al is u geen ster te
snel, geen kinderspel te vlug.

Speels ligt er tule op uw hand
als een transcendent verband
en werpt uw Zoon, de maker van het al,
zijn blik de Uwe na, binnen dezelfde bal

die ook de Doper nog omvat,
volmaakter dan een parel, gesloten als een vat.

*): Schilderij van Rafael.






Orchidee.

Voor Jeannine Suurmond en Nelleke en Doris Heierman.

De hele winter stak zij dood
haar loten in de lucht.
Het leek dat al haar leven vlood,
wat overbleef was klucht.

Nu gaan haar knoppen zwellen
zelfs aan een geknakte tak
als wil zij mij vertellen:
ik nam je op de hak
door mij als brandhout voor te doen,
maar dat was enkel toen.

Nu kom ik je verrassen
met bloemen die goed passen
bij je winterse gehechtheid
want je wilde mij niet kwijt.

Leven.

Ik streef ernaar om leeg te worden:
dan is er niets meer aan de hand.
Verwijderd alle borden
en enkel zee nog zonder strand.

Niets valt er dan te maken,
geen noot om nog te kraken.
De myriaden smaken
vliegen op als draken.

Dan zal de stellige diaken
zijn dogma staken
en maakt het de notaris
niet meer uit wat waar is.

Een ding ontgaat mij echter al:
de leegte is reeds het geval
en valt dus heel niet na te streven.
Dit streven noemt men leven.


Stilte.

Ik ben verbouwereerd
door wat er op komt dagen.
Ik doe van alles dan verkeerd
en heb geen antwoord op de vragen.

Het daagt niet enkel in het oosten
maar ook achter mijn rug.
Ik ben verward als ik moet toasten,
de wereld gaat te vlug.

Zo gaat het ook van binnen
waarin de driften drukken.
Ik kan niet meer verzinnen
te strekken of te bukken.

Dan zit ik roerloos als een fluit
en mond in stille stilte uit.


Emmer.

Nog steeds vergeet ik dat er is
de ongeboren ruimte.
Er is daar plaats voor hindernis,
voor schaamte en voor schuinte.

Wat er zich in voordoet
is ervan gemaakt,
of het nu bitter is of zoet,
in bont gehuld of naakt.

Ik verlies dat uit het oog,
gefascineerd door lijn en boog
van wat zich door het zwerk bewoog
en of het laag of hoger vloog
waardoor ik mijn begrip belemmer
want vol of leeg: hetzelfde blijft de emmer.

dinsdag 1 mei 2012

Onwetendheid.

Hoe zalig toch om niets te weten!
Er valt dan niets te meten.
Dit en dat totaal vergeten
en daarom ook geen keten
want die vergt tijd
om gelegd te kunnen worden.
Al ben ik ook bereid
te nemen alle horden,
er rest dan slechts vergetelheid
waarin verwachtingen verdorden.

Geen wroeging ook of spijt
of wapens te omgorden.
Ontmanteld alle nijd,
onleesbaar alle borden.

Misschien dat iets nog vliet
maar niemand die dat ziet.
Vreugde en verdriet
gaan hand in hand te niet.

Blinde muur of ver verschiet
zijn belangwekkend voor geen biet.

Onhoorbaar klinkt het lied
in onbekend gebied
van een wakkere parkiet,
kwetterend en kierewiet.

Lichaam.

Mij is verteld dat er atomen
voor een moment zijn saamgekomen
om mijn lichaam nu te vormen
voordat het voedsel wordt voor wormen.

Zij zijn op dit moment bijeen
maar vliegen aanstonds heen
naar onvermoede verten,
onnavolgbaar speels als herten.

Wat maak ik mij toch druk
als de grond voor mijn geluk,
dit lichaam dat ik aldoor koester,
steeds leger wordt en woester?

Met de benen wijd gespreid
valt het uiteen in eeuwigheid.

Toch is het altijd nog gelukt
dat het zich uit chaos rukt.
Wat zich strekt en bukt
is wat ook de vruchten plukt.