maandag 30 juni 2014

Bel.

Deze wereld wordt bevolkt
door een massa mensen.
Op zijn beurt wordt elk omwolkt
door zijn eigen wensen.

Na een aantal jaren
zijn zij allen heengevaren.
Ook een eeuw of wat geleden
was geen ene hier beneden
en de dragende planeet
is voorbij voordat je't weet.

Toch voltrekt zich nu dit spel,
niet al eerder of pas later,
en dan spat het als een bel
terug weer in het stromend water.

Verlies.

Ik sta dikwijls in de rij
en dan ben ik zelden vrij
van een hart vol ongeduld
dat mij als een katapult
ver voorbij de kalmte schiet
want berusten kan ik niet.

Op een dag kijk ik omhoog
en mijn aandacht volgt mijn oog.

Dan zie ik een regenboog
want de hemel is niet droog
en vervuld van water
maar het wordt intussen later.

Dat ik voor dit laatste kies
zorgt voor veel gezichtsverlies.

zondag 29 juni 2014

Over lijden.

Soms lijkt het alsof pijn
te groot is voor het zijn:
de armoe van de bedelaar,
het bloed in't abattoir,
schreien steeds ten hemel
die vol is van gewemel
van miljarden sterren
en wellicht meer planeten
die mij het zicht versperren
en Eden doen vergeten.

Maar groter toch dan nood
is't komen van de dood
want dan houdt lijden op
als voor de bloem de knop.

zaterdag 28 juni 2014

In bed.

't Leven is zoals een doos
boordevol met risoco's
en de doornen bij een roos
maken mij behoorlijk boos.

Waar ik ook maar ga of sta,
altijd staat de dood mij na
en al open ik een la
is dat wellicht tot mijn scha.

Soms denk ik "ik blijf in bed"
maar dat is het hem nou net:
daarin sterven toch de meesten,
veel meer dan op wilde feesten,
en waar ik mij veilig waan
naakt het eind van mijn bestaan.



vrijdag 27 juni 2014

Vogelvlucht.

Voor Peter en Gerard.

Zoals bij een vogelvlucht
gaat mijn hand soms in de lucht.

Met de vingers wijd gespreid
is hij daar dan voor de tijd
dat ik hem houd opgelicht,
onmiskenbaar in het zicht.

Daarna laat ik hem weer neer.
Waar hij was is hij niet meer
en nergens meer te vinden
als weggewaaide winden.

Slechts in't geheugen blijft hij staan.
Daar tref ik hem nog aan
maar mocht ook dat vergaan
dan is 't met hem gedaan.

Buried.

For Rabbi Yehoshuah Witt.

What's the content of my mind?
The result of any kind
of the deeds that I performed.

That is why it often stormed
for I was a long time blind
and attacked from behind
by emotions and concerns
and desire that always burns.

My attention now takes turns,
elevates to divine urns
what regarded was as shit.

Suddenly this stuff returns
as conscientiousness and wit
deeply buried in every pit.




donderdag 26 juni 2014

Nies.

Wij zijn allemaal verschillend,
met zoveel frequenties trillend
als dat er wel mensen zijn.

Ieder houdt zijn eigen schijn
hoog in ere, groot of klein,
wil niet graag een ander zijn,
kent een aantal varianten
vergezeld van duist're kanten.

Met betrekking tot zijn klanten
geeft men steeds een ander sein,
soms eens botweg, dan weer kies.

Bij't verstuiven van een nies
blijken allen een te zijn:
Spanjaard, Yankee en Kirgies.

Klap.

Ik wijt aan anderen mijn pijn
maar zou meer nuchter kunnen zijn
want als ik mijn lichaam stoot
is het misschien wel te groot.

Hoe dan ook nam ik het aan
als bewijs voor mijn bestaan.
Ik wil het niet laten gaan
want ik hecht er erg aan.

Als ik het maar weg kon geven
zou ik niet meer hoeven vrezen.
Overbodig werd het beven
want ik zou niet bang meer wezen.

Wellicht is de eerste stap
dat ik opeis elke klap.

woensdag 25 juni 2014

De derde weg.

Als ik door heb dat ik denk
is dat een subliem geschenk.

Dan is de gedachte daar
of het voelen van de snaar
die door een  verlangen trilt
of een huivering die rilt.

Al die dingen zijn van mij
en dan staat het mij dus vrij
er te doen mee wat ik wil,
al houd ik mij nog zo stil.

Ik kan ze ofwel onderdrukken
of ik geef er uiting aan
maar laat mij het liefst verrukken
nu zij door mijn weten gaan.

Twee engelen.


een navertelling.

Elk persoon wordt vergezeld
door twee engelen die zweven:
een die goede daden telt
en een andere daarneven
die een oog houdt op 't geweld
door zijn mens benee bedreven.

Beide hebben zij een veer
en zij schrijven daarmee neer
al zijn daden, keer op keer,
tot zijn schande en zijn eer.

Als het om de liefde gaat
die bekroond wordt met de daad
die onscheidbaar is van lusten
laten zij hun veren rusten.

Bedaard.

Soms kom ik vlak bij de haard
van mijn zorgen en problemen
en heb hun oorzaak bij de staart
zodat ik die weg kan nemen,
breng vergissingen in kaart,
berg die op in mijn systemen.

Wat ik aldus heb vergaard
dient als bouwstof voor emblemen
die, in modder uitgespaard,
naar geluk en voorspoed zwemen.

Ik ben dan sneller dan een paard
of de vaart van quadriremen
en kan juist daardoor bedaard
wat ik wil gaan ondernemen.

Trouw.

Ik leg wat papieren weg,
kan ze daarna niet meer vinden,
waardoor ik mij rust ontzeg
en mij begin op te winden.

Maar dan zie ik ze alweer
want ze waren daar gebleven
waar ik ze de laatste keer
op een plank had volgeschreven
die nog op het aanrecht ligt
als een nieuw en fris bericht.

Alles schijnt er op te wijzen
dat zij nimmer gingen reizen.
Dat ik ze opnieuw aanschouw
geldt als kenmerk van hun trouw.

Tegenwicht.

Ben ik op een dag ontstaan?
Ik begrijp niet waarvandaan.
Niets geeft mij een reden aan.
Het lijkt allemaal spontaan.

Als een schaduw op een muur,
in een ogenblik verschenen,
ben ik hier maar voor een uur
en daarna alweer verdwenen.

Dat verschijnen neem ik aan
als een kenmerk van bestaan
maar als ik dan weer moet gaan
ben ik angstig en ontdaan,
ook al is't een tegenwicht
dat mijn last compleet verlicht.

Boeddha.

Als ik naast de Boeddha zit
is het kalm en stil
en dat komt wellicht door dit:
dat hij niets meer wil.

Daardoor komt er ruimte vrij,
niet van hem en niet van mij,
waarin alles wat er is
daar is zonder hindernis.

Niet om nog iets te bereiken
noch om zich nog te vergelijken
zit hij hier zo kalm en stil
op de aarde, eeuwig pril,
maar omdat zijn zorgen wijken
is hij ongewild de spil.

dinsdag 24 juni 2014

Zonnewenden.

Ik houd van de zonnewende
in het diepste van het dal
want dan kom ik aan het ende
van een maandenlange val.

Daarna gaat het licht weer groeien
en er gaan meer uren gloeien.
In het voorjaar, bij het bloeien,
barst de meidoorn uit zijn boeien.

Als het echter zomer wordt
worden dagen alweer kort
als ik in de schemer stort
en het frisse groen verdort.

Bij het stijgen van de maan
steek ik dan een lichtje aan.

Ook wel.

Golven kunnen wel vergaan
maar hun water blijft bestaan.

Is't zo ook niet met de geest
die zijn eigen denken leest
dat gemaakt is van gedachten
en van praat bij vrachten?

Soms komen gedachten samen
die daardoor een beeld beamen
dat het handelen beveelt
en dan met de wereld speelt.

Dit beeld wordt vaak ik genoemd
en als soeverein geroemd
maar soms lost het ook wel op
net als suiker in het sop.

maandag 23 juni 2014

Vooraf, naast en buiten.

Gaat er iets aan tijd vooraf?
Niet als ik die vraag zo stel
daar ik daarmee tijd verschaf
waarin ik al kansen tel.

En precies op die manier
kan ik naast de ruimte hier
de afwezigheid niet vinden
van een gat voor rots en winden.

Want "vooraf" zowel als "naast"
zijn in onze taal geluiden
die op tijd en ruimte duiden
waarin de historie raast.

Buiten ruimte blijft het zuiden,
buiten tijd toch tijd voor haast.

Slaap?

Hoe ben ik hier gekomen,
hoe kwam ik hier terecht?
Misschien ben ik aan 't dromen
en is het hier niet echt.

Dan word ik bij de neus genomen.
Ik denk slechts dat ik vecht
met reuzen en fantomen
en word door waan geknecht.

Als ik gaap dan word ik wazig,
scherpe lijnen zijn dan glazig,
en als ik volledig slaap
weet ik van geen wolk of schaap.

Want de slaap gaat mij voorbij
en is daarom niet van mij.


zondag 22 juni 2014

Tijdwinst.

Ik zit bij de pakken neer
en besluit niets meer te doen,
ben niet langer in de weer
en ontdoe mij van mijn schoen.

Het lijkt dat ik mijn tijd verdoe
maar ik word nu niet meer moe
en begin dan in te zien
dat van twintig plannen tien
vrij eenvoudig kunnen gaan
om niet langer te bestaan.

Dus in feite win ik tijd
en is er geen grond voor spijt.
Want ik word wat minder wollig
en er blijkt veel overtollig.

Regenplas.

Laatst toen ik aan 't lopen was,
in de zomer, zonder jas,
kwam ik bij een regenplas
die daar rustig lag als glas.

Ik was monter, frank en vrij
en ik liep eraan voorbij
maar toen draaide ik mij om,
ook al weet ik niet waarom.

Boven was de zon bedekt
maar zijn licht lag uitgelekt
en verwarmde deze plas
die een stukje Ganges was.

En de aarde werd een waas
en vergank'lijkheid de baas.

Struisvogel.

Ik probeer mijn huid te redden,
telkens als ik word bedreigd,
door mijn noodlot in te bedden
in vergetelheid die zwijgt.

En al val ik door de mand
steek ik snel mijn kop in 't zand.
Zo wil ik steeds overleven
en de rest is mij om't even.

Waarom is dit van belang
en ben ik voortdurend bang?
't Is omdat ik in mij geloof
waardoor ik mijn welzijn roof.

Dus wat maakt mijn leven zwaar?
't Is mijn eigen commentaar!

Eenheid.

Ik zwem rustig in de regen
en die valt nu als een zegen
in het water om mij heen.
Deze neerslag is sereen
en kan mij geheel niet deren
evenmin als dat een steen
zich aan zich ooit kan bezeren.

Zo voelt vuur ook nimmer vuur,
ook al brandt het duizend uur,
en kent duur geheel geen duur.
In zichzelve zijn zij puur.

Daarom durf ik te beweren:
eenheid zal de angst bezweren.


Sport en spel.

Ik weet niet wat eraan schort
maar steeds weer schiet ik te kort
om een zaak goed af te ronden
of te helen alle wonden.

Er blijft altijd nog wat pijn.
Dan kan er geen vrede zijn.
Mijn verzet krijg ik niet klein
en ik hul mij in chagrijn.

Het is een kloof waarin ik stort
tot ik even wakker word
en besef dat ik dit denk.
Dit duurt echter meestal kort
tot ik alweer aandacht schenk
aan vertier en spel en sport.


Paviljoen.

Als ik overvallen word
door verlangens, lang of kort,
werkt het eigenlijk niet goed
als ik die wil onderdrukken
want nog altijd smeult hun gloed.

Die doet mij hun vruchten plukken:
slinkse daden, zwart als roet,
die mij schaden als zij lukken.

Beter kan ik openstaan
als zij naar mijn hart toe gaan.
Verder hoef ik niets te doen.
Zij zijn zelf hun eigen zoen.

Ik ben slechts hun paviljoen
van karmijn en vermiljoen.

vrijdag 20 juni 2014

Bezeten.

Ik ga uit van mijn bestaan.
Waar komt dit denkbeeld toch vandaan?
Er zijn een lichaam en een geest
maar waar is hij die deze leest?

Wellicht is hij alleen bedacht
maar zeer hardnekkig, dag en nacht,
houdt hij nu constant de wacht
en is steeds belust op macht.

Toch is het wel een heel gedoe
en daarom word ik hem ook moe.
Ik doe er graag het zwijgen toe
en wil hem best vergeten.

Maar dit is uitgerekend hoe
ik door hem wordt bezeten.



donderdag 19 juni 2014

Tennis.


Voor Marie-Louise.

Mijn kat ziet hier een pluisje gaan.
't Is niet de eerste keer.
Maar toch zie ik zijn staart weer slaan,
voortdurend heen en weer.

Hij kan de lokroep niet weerstaan,
beweegt al op en neer
om weldra opnieuw toe te slaan,
trefzeker als een speer.

En ik beleef er vreugde aan,
als bonus bij de leer:

Verleden is niets dan een waan
en zo zijn winst en eer.
Het komt op de beweging aan
en tikken zonder meer.

Biezen en valiezen.

Ik blijf steeds op paarden wedden
om het vege lijf te redden
want ik ben nog altijd bang
voor 't verlies van mijn belang
in de levenslange strijd
die ik voer zonder respijt.

Ik verkies zelfs smaad te kiezen
als ik maar niet ga verliezen,
heb mijzelf wel in de smiezen
met mijn zakken en valiezen,
pak steeds weer op tijd mijn biezen
en krijg 't zo net niet voor mijn kiezen.

Tot ik dit een keer verban.
Dan neem ik er afscheid van.


Zonder omhaal.

Ik loop in een harnas rond
waar ik niet in kan bewegen.
Waar zich ooit mijn hart bevond
roert zich enkel nu mijn degen.

Dat maakt mij steeds weer te traag.
Wat gebeurt bereikt mij vaag,
als een flard of als een vlaag,
en ligt dan zo zwaar op mijn maag
dat ik verder niets meer vraag
of zelfs maar te denken waag
want ik heb mij afgesloten
en ben bang om mij te stoten.

Het wordt tijd om te ontspannen
en die omhaal uit te bannen.


In zijn tent.*)

Over land en over zee
draag ik een ding altijd mee
en dat is mijn eigen dood,
dichterbij dan daag'lijks brood.

Want zelfs als dit brood er is
is dit toch geen hindernis
voor zijn komst, ook ongenood,
licht als hop of zwaar als lood,
en hij houdt mij op de korrel,
of ik nu bevries of borrel.

Hij is mij het meest getrouw
maar als ik hem goed beschouw
is hij volstrekt onbekend
en komt nog steeds niet uit zijn tent.

*): "Waar ik ben is de dood niet."
       Demokritos.




Waarlijk.

Heeft de Boeddha echt bestaan
of is dat alleen maar waan?
En de Heiland, eeuwen later,
liep Hij waarlijk over water?

Dit gaat mij misschien niet aan
maar hun woorden blijven staan,
zeggen mij hoe ik kan gaan,
van verwarringen ontdaan.

Aan de hemel staat de maan
aangezien ik hem zie staan
maar ook dit is wellicht waan
uit mijn dromerij ontstaan.

Toch beschrijft hij wel een baan
en die geeft mij een richting aan.

woensdag 18 juni 2014

Duren.

Ik raak heel vaak overstuur
als ik nadenk over duur.
Dat maakt mij het leven zuur
en de wereld wordt onguur.

Want dan dien ik te verduren
het geraaskal van mijn buren
en futiel zijn alle kuren
tegen myriaden uren.

Maar de duur is opgebouwd
uit momenten, welbeschouwd,
die nergens te vinden zijn
want ze zijn oneindig klein.

Daardoor is de tijd maar schijn
en de duur dan zonder pijn.

dinsdag 17 juni 2014

Stap.

Ik wil graag naar Timboektoe
maar dat is een grote reis.
Daarom weet ik nog niet hoe
ik moet gaan, op welke wijs'.

Wie weet kan ik wel gaan vliegen
om de afstand te bedriegen
of ik laat mij anders wiegen
door de golven, in een boot.

Maar de spanne is zo groot
dat ik er bijna om zou liegen.
Het projekt lijkt idioot
en heeft wel iets van een grap.

Hoe maak ik hiervan nog pap?
Door het zetten van een stap.

Aangemunt.

In de ruimte is een punt
en die fungeert als een stunt
die mij nu de kans vergunt
om terdege te ontwaken.

Zonder nog in slaap te raken
hoef ik er niets van te maken.
Nu kan ik mijn zoektocht staken
want dit voorval is mijn baken.

Toch is 't goed om nog te weten
dat ik wellicht ben vergeten
dat die punt ook ruimte is
in de vorm van een punt.

Dan blijkt elke hindernis
ruimte die is aangemunt.

Bovensporig.

Ik zit in mijn eigen huis
maar het is hier best gehorig.
Er is een constant gedruis
en dat maakt mij goed balorig.

Ik loop tegen grenzen aan,
weet niet hoe dit door moet gaan,
raak misnoegd met mijn bestaan
en mijn muren zijn ook gorig.

Dan besef ik: "Dit is waan"
en verhef mij als de maan
boven 't spel van hoop en vrees
dat ik als een boek nu lees -
niet nog komend of een vorig -
en word daarmee bovensporig.


Cadeau.

Telkens als ik ergens ben
wil ik daar alweer vandaan.

Zo gebeurt het dat ik ren
zonder ergens stil te staan
en draai zo mijn eigen baan
net zoals de zon en maan.

Zou het niet de moeite lonen
om wat meer in 't nu te wonen?
Heb ik alles hier gezien
en beluisterd bovendien?

Nee, dat is beslist niet zo.
Zo versmaad ik het cadeau
dat mij steeds wordt aangereikt
en dat op geen ander lijkt.

Horror vacui.

Ik heb heden niets om handen
en kan eindelijk belanden
op de plek waar ik al ben,
die 'k als mijn domein herken.

Hier kan ik tevreden zijn,
zonder zorg en soeverein.
Alles is alreeds gegeven
en ik hoef niets na te streven.

Gek genoeg valt dat niet mee.
Hoe dat komt? 'k Heb geen idee.

Of is't omdat ik voel hoe tijd -
nu ik niet wordt afgeleid -
elk momentje verder schrijdt
naar de dood, oneindig wijd?

Valeriusstraat.

Voor Han de Wit
ter gelegenheid van diens zeventigste verjaardag. 


's Ochtends vroeg en 's avonds laat
in de Vale riusstraat
stond een huis waar regelmaat
heerste  zonder eigenbaat.

Daar werd ik door jou ontvangen
en vervuld werd mijn verlangen
naar een plek, zo onbeperkt,
dat men zijn verwardzijn merkt.

Op de tafel een stuk kaas.
Dat werd het idee de baas
dat versterving ertoe doet.
Zoals het daar lag lag het goed.

En je lampen in papier
zijn ook nu nog altijd hier.

Kleiner.

Telkens als ik op wil roeien
tegen stromen en systemen
merk ik dat ik door te groeien
krijg te kampen met problemen
die er dan pas niet meer zijn
als ik nietig word en klein.

Want dan wordt de wereld groot
en een strootje wordt een boot.

Is een poort voor mij gesloten
kan ik nochtans onverdroten
ingaan door het sleutelgat.

Ik doorkruis dat als een stad
en word ik oneindig klein
zal ik zelfs onvindbaar zijn.

Spoorloos.

Ik zit aan een schakelbord
waar steeds weer besloten wordt
wat ik doe en wat ik laat,
wat mij goed doet, wat mij schaadt.

Maar degene die daar zit
is op zijn beurt weer het wit
van een ander die hem ziet,
aan zijn bord in zijn gebied.

Als die ander wordt gekend
is dat weer door een agent
die daar altijd buiten staat
en geen teken achterlaat.

Zo gaat dit oneindig door.
Van een ziener nooit een spoor.

Melodieen.

Er wordt wereldwijd gesproken
over hoe het nu wel zit:

"Is de wereld opgedoken
als het laatst ontloken lid
van wat alreeds was aan't spoken,
voordat het werd opgespit,
of is het juist andersom
en het denken slechts de som
van de wereld die al was
en dat na veel jaren pas
er ideeen zijn verschenen
die verklaringen verlenen?"

Het zijn beiden theorieen
met hun eigen melodieen.

Verwant.

Als ik op een dag niets hoef
blijkt mijn stemming mild en droef
want dan ga ik nergens heen
en ik word geraakt meteen
door een foto in de krant
of een vliegje op mijn hand.

Even stopt dan mijn verstand
en dan is er geen verband
tussen wat ik wil en zoek
en de jongen in de hoek
met zijn hakken in het zand
in een wijd geopend land.

Alles is aan mij verwant:
brandweerman zowel als brand.

Eruit.

Met een schuin oog op de centjes
en steeds tuk op complimentjes
loop ik op de wereld rond
met een glimlach om mijn mond
die mijn angsten moet maskeren
en mijn ondergang bezweren.

Dit is wel een heel gedoe
en dan word ik het ook moe.

Dus trek ik mijzelf er uit.
Wat resteert blijkt dan een guit
die nog als een bal wat stuit
en zijn naam schrijft op een ruit,
af en toe een wijsje fluit
en geniet van geurig kruid.




Panacee.

Ik vermijd het liefst mijn angst
maar zij duurt steeds weer het langst.

Ook de beste panacee
gaat slechts maar een poosje mee
en dan is de vrees weer terug.
Geen paniek is hem te vlug.

Deze angst is lang niet dom
want waar rook is is ook vuur.
Zij voelt overal rondom
het bezwijken onder duur
van wat schoon en dierbaar is.
De teloorgang is gewis.

Dus sluit ik er vriendschap mee
en vermijd de panacee.

Het leven.

Als ik angst en weerzin voel,
nachten in mijn bed rondwoel,
dan moet ik mij wel bedenken
dat ook dit hoort bij het schenken
van het overvolle leven
waaruit angsten zijn geweven.

Ook het beven hoort erbij
en geluk en averij.

Donk're massa's in de straten,
hun verlangen en hun haten
en mijn eigen doen en laten
zijn haar stof en correlaten.

Aan de grondeloze gaten
dankt zij haar gestelde  maten.

Verzonnen.

Ik tref hier een wereld aan
en ik weet niet waarvandaan
deze tot mij is gekomen
of dat zij is door mijn dromen.

Haar begin neem ik slechts aan
maar dat heb ik zelf gedaan
en wellicht heb ik verzonnen
dat zij ooit eens is begonnen.

Ik zie ginds een toren staan
en zijn haan blinkt in de maan
maar de vraag naar zijn ontstaan
is niets anders dan een waan
die ik weliswaar kan horen
maar vervluchtigt naast die toren.

Eerst.

Ik kan slechts een ding tegelijk.
Daarom zoek ik eerst het rijk
waar het altijd vrede is
en ik nooit meer iemand mis.

Ik weet niet of ik zal vinden
maar ik kan mij wel verbinden
aan dit zoeken zonder dralen
waardoor ik niet hoef te dwalen.

Dan is er geen tijd voor haat
en het houdt me van de straat.
Veel bezit wordt overbodig
en genot en roem onnodig.

Al blijf ik maar even thuis
is er gelijk al minder ruis.

Het alene.

Alles is wellicht wel een
maar als ik dat zou willen kennen
staat dit ene gelijk aan geen.

Ik kan wel mijn paarden mennen
maar mijn neus haal ik nooit in.
Hoe snel ik ze ook laat rennen,
dit proberen heeft geen zin.

Daarom neem ik het maar aan
maar geen grein van zijn bestaan
doet zich ooit eens aan mij voor.

Aan de hemel staat de maan,
wit en glanzend als ivoor,
maar van hem die hem ziet staan
ontbreekt telkens elk spoor.



maandag 16 juni 2014

Vloed.

Mijn gewaarzijn is toereikend
en geen greintje stof ontwijkend.
Alles daarin is volkomen:
diamant en flarden dromen,
de gerechten die ik eet
en wat ik weet van de planeet.

Ook valt er geen jota buiten.
Als ik daartoe zou besluiten
valt het er direct al binnen.
Verder kan ik niets verzinnen.

Een  vloed die niet te stuiten is
kan evenmin beginnen.
Maar als daar niets buiten is,
is er dan iets binnen?

donderdag 12 juni 2014

Eigen loop.

Hoe kan ik mij ooit besturen
als ik constant moet verduren
dat er spanningen ontstaan
die zich voordoen als de maan:
soms afnemend, dan weer wassend,
maar steeds in een kader passend
dat ik hen graag wil verlenen
als een lamme een paar benen.

Daarbij hoort ook dit verlangen
dat het bloed stuwt naar mijn wangen
en het feit dat ik kan kiezen
is zo keuzeloos als niezen.

Al met al zijn het verhalen
die hun eigen loop bepalen.


Voorkant.

Als mijn geest zich maar ontspant
is er nooit een achterkant
van de dingen die ik zie.

Waar ik ook maar sta of ski,
op de zee of op het land,
zie ik enkel golf of zand.

Voor mij zie ik nu de maan
stralend aan de hemel staan.
Met een kant kijkt hij mij aan
door steeds om zijn as te gaan.

Vlieg ik er een keer omheen
wordt zijn achterkant meteen
zijn gezicht nu, als het licht
op zijn korst vol kraters ligt.

Keuzeloos.

Bij het kijken naar een spel
word ik af en toe onwel
als ik zie dat mijn partij
moet verduren allerlei
tegenslagen op een rij,
pech en onmacht, allebei.

Maar als dan de kansen keren
begin ik weer op te veren
en dan krijg ik goede moed,
alsof dat er iets toe doet.

Heel de toekomst is weer open
en de race nog niet gelopen
maar zodra er iets gebeurt
wordt geen keuze meer bespeurd.

Moot na moot.

Alles openbaart zich steeds
aan mij zonder een keuze.
Als ik het zie dan is het reeds
en 't voegt zich naar geen leuze.

Het kan echt van alles zijn:
citroensap of gazeuse,
een uitgelezen Spaanse wijn
of mirre, fijn en reuze -
ik scheer het zonder aanzien klein
als had ik een tondeuse.

Soms zijn de problemen groot,
als 't komen van de dood,
maar ik behap ze, moot na moot,
en spoel ze door de goot.


woensdag 4 juni 2014

Anemonen.

Gewikkeld in een strijd
met lastige demonen
werd ik gestuurd door nijd
om mij tot Heer te kronen.

Ik stortte mij met vlijt
op scepters en op tronen
en wou zonder respijt
mijn macht en aanzien tonen
om dan, tot vorst gewijd,
mijn knechten te belonen.

Ik wou de hele tijd
in burchten en paleizen wonen,
ontwaakte toen verblijd
tussen de anemonen.



Volte.

Ruimte kent geheel geen randen
en doordrenkt zo alle landen.
Is een grens niet slechts een lijn
waardoor ze gescheiden zijn?

Ruimte is daardoor massief,
neemt verandering voor lief
maar kan zelf geen vin bewegen
want, zo is de vraag, waartegen?

Ruimte staat onwrikbaar vast,
heeft het wijds heelal te gast
en blijft vrij van elke last.

Geen object komt ongepast
in zijn adamanten volte
en is daarin slechts een holte.



Nis.

Ik zit 's avonds aan de dis
terwijl ik de grenzen mis
van het veld, zo uitgestrekt,
waarin alles zich voltrekt.

Iedereen zit opgewekt
aan de tafel, mooi gedekt,
is zich van zijn zaak gewis
in een grenzeloze nis.

Op een schotel blinkt een vis,
als bestreken met vernis.
Ongeacht wat ik beslis
blijft de diepte altijd fris.

Juist omdat hij daar niet is
is er ruimte voor die vis.

dinsdag 3 juni 2014

Heen en terug.

Gister kreeg ikeen idee
en dat draag ik met mij mee.
Ik ben niet meer wie ik was,
ook al is dat nog aar pas
en zo gaat het steeds maar door -
ik ben anders dan hiervoor.

't Is nog maar een tel geleden
dat als wolken zijn vergleden
waar ik net mee bezig was.

Al mijn brood is nu gesneden
en ik stop het in mijn tas.

Nieuwe plannen kan ik smeden
maar zij worden zacht als was
als ik terugkeer op mijn schreden.

Onomlijnd.

Als ik naar de oorsprong zoek
van dit feeeriek bestaan
valt er altijd weer een doek
en ontgaat mij zijn ontstaan.

Ook het einde zie ik niet
want zo lang ik nog besta
ligt er iets in het verschiet
waardoor ik steeds verder ga.

Geen begin dus en geen eind.
Alles blijft zo onomlijnd.

Is dit echter het geval
dan ontbreekt ook het heelal
want al zijn de lijnen schijn
kan er nooit iets tussen zijn.

Smid.

In mijn ogen valt het licht
van een helder brandend vuur
en zij doen direct hun plicht,
vormen beelden voor mijn schuur
waarin eel ligt opgetast
en waarin nog veel meer past.

Als ik daarin rond ga dwalen
vind ik brandstof voor verhalen
en ik word erdoor verrast
als een warm onthaalde gast..

Dan hanteert mijn geest de schalen
om de maatstaf te bepalen
van wat vloeibaar is of vast
als een smid die smelt en last.

Afwas.

Als ik snel de afwas doe
maak ik mij gemak'lijk moe.
Etensresten zitten vast.
Tevergeefs druk ik mijn kwast
tegen glas en porselein
want geronnen is de wijn.

Zet ik hem eerst in de week
dan volstaat meestal een streek
om restanten weg te wassen
zonder dat ik hoef te krassen.

Is't zo ook niet met mij geest?
Wat daar diep staat ingegrift
lijkt daar niet te zijn geweest
na het smelten van het schrift.

Geraakt.

Het geeft mij altijd wel weer moed
als men zegt: "U doet het goed!".
Dan komt er vuur terug in mijn bloed
en ik sta in volle gloed.
Er is lust in overvloed,
zelfs mijn zorgen worden zoet.

Maar wanneer ik word gekraakt
ben ik tot in't merg geraakt.
Er is niets meer dat mij smaakt
en mijn flierefluiten staakt.
Ik blijf achter, kaal en naakt,
wat van mij was is vermaakt.

Hoe dan ook ben ik ontwaakt
als het lot iets met mij doet.